Thuis #3

 

 

“Blijf je daar nou zo zitten?”

“Ja.”

“Ga je niets meer schoonmaken?”

“Nee.”

“Je kunt toch nog wel wat schoonmaken, voor die paar dagen?!”
“Als u over vijf dagen doodgaat, ga ik niet meer schoonmaken.”

 

Mevrouw H zit op haar stoel bij het raam met haar ogen dicht. Haar gezicht is wit en ze lijkt te slapen. Wanneer ze haar ogen opent kijkt ze mij aan, opgelucht lijkt het, en bijna triomfantelijk. Ze heeft er weer een beetje zin in: ze gaat dood, dinsdag. Eindelijk.

 

Mevrouw H gaat dood en dat wil ze graag. Iedere keer dat ik kom schoonmaken zegt ze dat. Haar woorden achtervolgen mij door de kamer, tikken mij op mijn schouders en dwingen mij op mijn knieën voor de vitrinekast met kristal en porseleinen beeldjes. Ik. Wil. Dood. 

“Dat wil ik ook weleens,” zeg ik terwijl ik een poezenbeeldje vastpak om af te stoffen, “maar dat gaat voorlopig niet gebeuren.”

 

Mevrouw H lacht, en dat zegt heel wat.

 

Alle beeldjes in de vitrinekast hebben een verhaal, over een vriend die langskwam, over die vakantie toen, en ook het kristal lijkt te praten over vroeger, maar het is mevrouw H die de verhalen vertelt. Rechtop stapt zij uit haar realiteit, uit haar leren stoel de verleden tijd binnen: Er loopt een jonge meid voorbij, nog net op tijd voor de avondklok, langs de Duitse soldaten. “Die hoorden er een beetje bij. Die liepen bij ons door de straat en waren verderop in een school gestationeerd.” Als we heel goed luisteren kunnen we ze horen marcheren. Het geluid van voetstappen komt dichterbij en wanneer het op de stoep stilhoudt, wordt er gefloten. Of ze heel misschien een oogje had op zo’n soldaat, vraag ik mij af, en ik zet de beeldjes terug op hun plank. Mevrouw H zit in haar stoel en zwijgt als het graf.

 

Mevrouw H. heeft er geen zin meer in. Wanneer ze opstaat uit haar stoel blijft ze in een hoek van 90 graden staan, een vergroeiïng die er jaren over heeft gedaan en er heel pijnlijk uitziet. Zo schuifelt zij achter haar rollator aan naar het toilet en terug, naar de leren stoel die nu haar thuisbasis is.

Wanneer de hittegolf komt, voer ik haar druiven. Ze wil niets meer drinken, maar ze heeft dorst. Iedere druif die ik haar toeschuif stopt ze in haar mond en spuugt ze dan weer uit, maar iets van het sap heeft ze binnengekregen. Voorzichtig geef ik haar nog een druif, en nog een. Wilt u de rest ook? vraag ik. “Doe maar.” zegt ze.

 

Op het balkon droog ik mijn tranen.

 

Mevrouw H zit op haar stoel bij het raam met haar ogen dicht. Haar gezicht is wit en ze lijkt te slapen. Wanneer ze haar ogen opent kijkt ze mij aan en zegt ze mij gedag: “Dank je wel meid, voor al je zorgen. Het ga je goed.” Nu raak ik haar aan. “U ook bedankt.” zeg ik en ik laat haar gaan, vanuit haar stoel zo de deur uit, over straat, langs de soldaten, voorbij de school, nog net op tijd voor de avondklok, terug naar huis.


Reacties

Populaire posts